Onlangs in de Bourgogne werd de reden duidelijk waarom kapelletjes als het even kan hoog op de berg gebouwd worden. Dit had de kapelbouwer namelijk voor ogen:
A: "hé, kik, un kappellukke, des schôn, dur gon we ner toe loppuh."
…
A: "godsallemachtig, zeg, ut is wel wêd nie".
B: "allejezusnogantoe, zen we nou nog nie op de helft?"
A: "moedermariavangod, guh moet er wel wah vur doen"
…
A: "godsamme, ik ben hillemol bezwit. Ik goi efkus binnen zitten afkoelen"
B: "guh wit deh ge doar stil moet zen, nie?"
A: "ik ben toch te muug om nog te proaten".
Je ziet dus een heel natuurlijke manier om contact te maken met een spirituele wereld en daarna in stilte in de kapel te verblijven. Daarbij wordt er een positief gevoel gegenereerd:
B: "ner beneje is wel een hul stuk makkelijker, veul better".
A: "ik ben blêij deh ik wir thus ben".
Maar tegenwoordig is dit het meer waarschijnlijke scenario:
A: "hé, kik, un kappellukke, des schôn, dur gon we ner toe raaije."
…
B: "zet hum mer vur de deur, dur is toch niemand hier".
…
A: "nou, schon toch hierbinnuh, nie dan?"
B: "mwah, bietje ouwe troep. En kouw man. Ik goi wir ner bûtuh".
A: "wel een schôn utzicht."
B: "des woar"
A: "moetuh oe eiguh vurstelluh deh ge deh hulle end moet lôpuh, man"
B: "nie normahl man, deh doede toch nie".
A: "nou, ik heb ut wel wir gezien, kom, we gon nuh pint pakken".
Nou heeft de kapelbouwer de kapel niet gebouwd voor het uitzicht, dus dit oneigenlijke gebruik van zijn/haar inspanningen zouden hem of haar er toe aan kunnen zetten om alleen nog maar kapellen te bouwen aan een wandelpad. Echter is de verkorte versie dan toch waarschijnlijk:
A: "hé, kik, un kappellukke, des schôn, dur gon we henne."
B: "kannie, want dur is ginne weg."
A: "oh, des sunt, dan kan ut nie."
B: "kom, we gon nuh pint pakken"
Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat de hoogtijdagen van de kapelbouw voorbij zijn en dat er niet veel toekomst meer is in het beroep van kapelbouwer.